vrijdag 23 december 2011

De betekenis van de Kinderhandeling

In deze bijdrage op het weblog publiceren we van Daan van Bemmelen een autoreferaat van zijn voordracht gehouden op een conferentie voor leraren religieuze oriëntatie.
We kozen voor deze inhoud omdat van Bemmelen o.a. spreekt over de Kinderhandeling, de eerste levensjaren van een kind en het mysterie van het Jezuskind dat geboren wordt in de stal in Bethlehem.
Van Bemmelen benadrukt de betekenis van de Kinderhandeling als cultus binnen de vrijeschool-beweging en de antroposofische beweging in zijn geheel.


Rembrandt: Aanbidding der Herders


DE BETEKENIS VAN DE KINDERHANDELING
Autoreferaat van een voordracht door Daan van Bemmelen

Het was in de winter van 1919 toen Herbert Hahn en Friedrich Oehlschlegel bij Rudolf Steiner kwamen met de vraag op welke manier men voor de leerlingen van het vrije godsdienstonderwijs in de Stuttgarter Waldorfschool op de zondagen een religieuze viering gestalte zou kunnen geven. Daarop antwoordde Rudolf Steiner: ‘Dan moet het ook een cultus zijn! Maar het zal moeilijk worden dat vorm te geven. Als we zoiets gaan doen mag het niet mislukken. Het zal zo moeten worden dat het ‘Taboe’ is.’ En na een kort zwijgen voegde hij eraan toe: ‘Ik zal er over nadenken, of we het kunnen doen. Als het ons lukt dan zal hetgeen dan ontstaat ook de eerste poging zijn om aan te knopen bij het esoterische werk dat gedurende de oorlog (1e Wereldoorlog 1914-1918) moest worden stopgezet.’

Enkele dagen later liet Rudolf Steiner de twee leraren bij zich komen in de Landhaussstrasse en overhandigde hen de tekst van de Zondagshandeling. De heer Oehlschlegel reisde kort daarop af naar Amerika en keerde niet meer terug. Daarom moest Herbert Hahn lange tijd alleen de Kinderhandelingen houden, de eerste maal op 1 februari 1920. Hij vertelde ons: ‘Toen de Christengemeenschap geïnaugureerd werd, mochten drie vrienden uit het Stuttgarter lerarencollege deelnemen aan de eerste twee priestercursussen die Rudolf Steiner in Dornach gaf (GA 342 en GA 343). Daar verzocht Rudolf Steiner ons de tekst van de Kinderhandeling ook aan de priesters van de Christengemeenschap te geven. Elk woord werd door Rudolf Steiner nog eens doorgenomen, elke lettergreep werd door hem bevestigd.’ Friedrich Oehlschlegel had namelijk de originele tekst, die hij van Rudolf Steiner gekregen had, verbrand en Herbert Hahn had er slechts een afschrift van.

Het was namelijk zo dat de priesters van de Christengemeenschap te kennen hadden geven ook voor kinderen een viering te wensen. Rudolf Steiner antwoordde daarop, dat hij niet voor een tweede keer een Kinderhandeling kon geven, maar dat hij bij de godsdienstleraren van de Waldorfschool navraag zou doen. Hierom moeten we ons tegenwoordig ervan zeer bewust zijn, welke enorme ‘esoterische’ betekenis deze Kinderhandeling, die aan de vrijeschool-beweging gegeven is, heeft als cultus binnen de antroposofische beweging.

De Kinderhandeling heeft in de mensheidsgeschiedenis een andere oorsprong dan de Offerhandeling en de Mensenwijdingsdienst (van de Christengemeenschap). Deze laatste twee zijn beeld van het Laatste Avondmaal. Het Avondmaal kan men zien als een handeling uit de oude mysteriën, die met het Mysterie van Golgotha een vernieuwing heeft gekregen. Door het Mysterie van Golgotha - de kruisdood en de opstanding - werd Christus pas als het Wereld-Ik op de aarde geboren. Daardoor werd de aarde Zijn lichaam en Zijn bloed. Met deze ‘Ik-geboorte’ begon het leven van Christus pas werkelijk. Na de opstanding leefde en wandelde Hij in etherische gedaante met Zijn apostelen tot Hij met Hemelvaart voor hun blik verdween zoals een mens door de dood voor onze blik verdwijnt. Met Pinksteren stortte Zijn Heilige Geest zich uit over de apostelen, zoals de mensenziel zich na de dood uitgiet in de geestelijke wereld der hiërarchieën. Elk jaar wordt Hij opnieuw geboren als het Wereld-Ik, wanneer de mensheid in de cultus Pasen viert. Alles wat zich in de tijd tussen Hemelvaart en het volgende Paasfeest afspeelt, is te vergelijken met het leven van een mens in de tijd tussen dood en nieuwe geboorte, alleen met dit verschil dat Christus niet het lot van de aarde aan de hemel toevoegt, maar dat Hij het lot van de hemel toevoegt aan de aardewereld.
We kunnen begrijpen, waarom Rudolf Steiner de drie jaren tussen de Doop in de Jordaan en het Mysterie van Golgotha als voorstadia van de Ik-geboorte heeft gezien of zelfs vergeleek met de embryonale tijd van een kind in een moederlichaam. Toen ging het om het Jezus-mysterie, niet primair om het Christus-mysterie. Het Jezus-mysterie wijst naar het Kerstfeest. We kunnen nu ook begrijpen dat Rudolf Steiner de tekst van de Kinderhandeling in de kersttijd gaf, omdat die haar oorsprong in het Jezus-mysterie heeft.
De samenhang tussen het Jezus-mysterie en de ontwikkeling van het kind heeft Rudolf Steiner uitgelegd in zijn boek ‘De Geestelijke Leiding van Mens en Mensheid’. Daarin behandelt hij, hoe in de eerste drie levensjaren vanuit de voorgeboortelijke wereld, waarin het hogere-Ik van het kind leefde, wijsheidsvolle, bovenzinnelijke krachten in de kinderlijke aura binnenstromen. Deze krachten zijn het, die de mens de mogelijkheid geven rechtop te gaan staan, het strottenhoofd te vormen zodat hij spreken kan, en de hersenen zo te vormen dat die een levend werktuig worden voor de gedachten, het gevoelsleven, en de wilsuitingen. Slechts gedurende de drie eerste levensjaren kunnen deze wijsheidsvolle, bovenzinnelijke krachten in het kind werkzaam zijn, dan moeten zij zich terugtrekken. Daarna ontwaakt in het kind de eerste zelfbewuste Ik-beleving en dat is het moment tot waar iedere mens met zijn herinnering kan terug gaan.

‘Wat hier verondersteld werd, heeft echter in de geschiedenis plaatsgehad. Het menselijk organisme, dat bij de doop door Johannes aan de Jordaan stond, toen het Ik van Jezus van Nazareth uittrad uit het aardse lichaam, droeg na de doop, in volledig bewuste vorm, dat hogere mensheids-Zelf in zich, dat anders onbewust en met de wereldwijsheid aan het kind werkt. [...]
Wat is de betekenis van dit hogere Ik, dat verbonden is met de geestelijke hiërarchieën en dat door bezit te nemen van het menselijk lichaam van Jezus van Nazareth in de tijdstroom binnentrad; een binnentreden, dat symbolisch wordt voorgesteld door het teken van de nederdalende geest in de gedaante van een duif, vergezeld van de woorden: “Dit is mijn zeer geliefde zoon, heden heb ik hem verwekt” (want zo luidden de woorden oorspronkelijk). Houdt men dit beeld voor ogen, dan aanschouwt men het hoogste menselijke ideaal. Want het betekent niet anders dan dat in de geschiedenis van Jezus van Nazareth verhaald wordt: in ieder mens kan men de Christus herkennen!’

uit Rudolf Steiner: De Geestelijke Leiding van Mens en Mensheid

Zo wordt in ieder kind pas op het moment van de Ik-geboorte (tegen het 3e jaar, het moment waarop het zijn herinneringsvermogen ontvangt) een aardeburger, want daarvoor was het nog een hemelburger.
Wil de mens in het latere leven de weg naar de hemel terugvinden, dan moet hij zich oefenen in het ‘geest-herinneren’, totdat hij over de drempel van zijn eerste herinnering in de tijd van zijn Ik-geboorte komt. Dat wordt in het Nieuwe Testament aangegeven met de woorden: ‘Zo gij niet wordt als de kinderen, kunt gij het hemelrijk niet binnentreden!’

In die richting moet de leraar religieuze oriëntatie de kinderen tot bewust beleven brengen, wat zij in onbewuste slaaptoestand tijdens de eerste drie levensjaren hebben meegemaakt. En dat wordt ook door de Kinderhandeling op plechtige wijze getoond. Om dit te kunnen volgen, moeten we ons verdiepen in het Jezus-mysterie met behulp van de antroposofie, zoals Rudolf Steiner het heeft besproken in zijn voordracht ‘Der Christus Impuls im Zeitenwesen und sein Walten im Menschen’. (Pforzheim, 7 maart 1914 – in: GA 152).

Toen het Christuswezen door de Doop in de Jordaan woning nam in het lichaam van de dertigjarige nathanische Jezus, hoefde Hij het lopen, spreken en denken niet meer te leren, omdat het Jezuskind uit het Lucas-evangelie dat al had doorgemaakt. Op eerdere momenten in de wereldontwikkeling echter had het wezen, dat als het Jezuskind uit het Lucas-evangelie geboren werd, de bovenzinnelijke krachten van Christus naar omlaag gehaald, zodat het voor de mens mogelijk werd zich op te richten, te spreken en te denken. Dat gebeurde, toen dit Jezus-wezen, dat toen nog als een aartsengel-achtig wezen in de geestelijke wereld leefde, driemaal met de Christus-impuls werd doordrongen, eenmaal in de Lemurische tijd, daarna in het begin van de Atlantische tijd en tenslotte nog eenmaal tegen het einde van de Atlantische tijd.

Gedurende de Lemurische tijd leerde de mens langzaamaan het rechtop staan en gaan. De mens had door de werking van het Ik, dat hem door de Geesten van de Vorm uit hun eigen substantie was geschonken, de verticale stand verkregen. Daardoor had de mens zich opgericht uit de horizontale positie, die de mens had gedurende de Oude Maantijd en waarin de dieren gebleven zijn. Door deze opgerichte stand was de mens boven de geestelijke krachten van de aardse natuur verheven. Lucifer en Ahriman konden daardoor de menselijke natuur in wanorde brengen. Zij konden de zintuigorganen doordringen en deze tot zelfzuchtige belevenissen voeren. Om dit gevaar te bannen, werd het engelwezen d.w.z. het zielewezen van de nathanische Jezus, met de Christuskracht doordrongen. Hij belichaamde zich in een etherische mensengestalte en liet hierin krachten uit de sfeer van de geestelijke zon en tegelijk ook vanuit de twaalf beelden van de dierenriem binnenstromen. Hierdoor werden de zintuigorganen van de mens, welke na de Zondeval ten prooi waren gevallen aan begeertekrachten, tot onzelfzuchtige dienaren voor de waarneming. Het gevolg van deze heilsdaad is nu nog steeds zichtbaar in het zich oprichtende kleine kind, dat door de zintuigwaarnemingen de medemensen kan gaan nabootsen.

Het tweede, dat de mens van de dieren onderscheidt, is het spreken. Het vermogen tot spreken verkreeg de mens door de gave van de zonnegeesten in de eerste Atlantische tijd. Maar het vermogen tot spreken zou door de aanval van Lucifer en Ahriman alleen maar als uitdrukking van gevoelens, van begeerte, hebzucht, walging of pijn zijn gebleven, die uit de levensorganen zouden zijn opgestegen. De mens zou alleen hebben kunnen brabbelen en enkel tussenwerpsels hebben kunnen gebruiken, maar hij zou nooit een goed woord hebben kunnen uitspreken. Opnieuw doordrong de hemelse ziel van de nathanische Jezus zich met de Christus, om daarmee de mensheid te redden. Vanuit de zeven sferen der planeten zond hij zijn krachten in de lichamelijke organen, waardoor deze van de egoïstische werking van de luciferische-ahrimanische krachten werden bevrijd. Tegelijkertijd werd de mens, door boden vanuit de geestelijke wereld, de oertaal geleerd. Het gevolg van deze tweede heilsdaad maakt het mogelijk, dat ieder kind, nadat het heeft leren lopen, door nabootsing kan leren spreken.

De derde Christus-gebeurtenis vond plaats gedurende de laat-Atlantische tijd, toen de zielekrachten van de mens door de luciferisch-ahrimanische invloed volledig in chaos dreigden te geraken. We kunnen daarover lezen in Rudolf Steiners boek 'De Akasha-Kroniek’ (GA 11) het hoofdstuk ‘Onze Atlantische Voorouders’, waarin het verraad van de mysteriën door de oer-Turaniërs wordt beschreven. Door misbruik van de zielekrachten werden de natuurelementen in wanorde gebracht, wat de Zondvloed – d.w.z. de ondergang van Atlantis - tot gevolg had. Als tegenbeweging tegen deze gebeurtenissen werden bij de oer-Semieten door Manu (Noach) en zijn volgers de denkkrachten tot ontwikkeling gebracht. Ook hierbij zien we een samenhang met de kosmische daad van de Heiland, die zich met het Christuswezen verbonden had, die zich in de sfeer tussen de zon en de maan bevond. Van daaruit overwon hij het boze, dat als een draak de mensheid bedreigde. Hij zond zijn helpende kracht naar mensen die van goede wil waren. Het ging erom, dat het spreken doordrongen werd met de wijsheid van de Logos, het kosmische Wereldwoord, waardoor zich later in de mens de denkende intelligentie kon ontwikkelen. Het eigenlijke zelfstandige denken kon pas 800 jaar vóór het Mysterie van Golgotha geboren worden, zoals dat blijkt in de Griekse filosofie. Bij het kind kan men echter zien, dat door zinvol gebruik van de taal, zich in aanleg de denkkrachten ontwikkelen.

Wanneer men bedenkt dat de nathanische Jezus met deze drie heilsdaden bewerkstelligd heeft, dat het kind door de Christuskrachten kan leren lopen, spreken en denken, dan begrijpt men dat Rudolf Steiner zei: ‘Het erkennen van de in de kinderleeftijd aan de mens werkzame krachten, betekent Christus in de mens erkennen.’

Wil men het kind in de leeftijd tussen 7 en 14 jaar tot Christus voorgaan, dan kan men dat het best doen via het kinder-mysterie van de nathanische Jezus. Want in Hem is eenmaal voor de gehele mensheid gebeurd, wat altijd en in elk individueel kind steeds weer opnieuw gebeurt voordat het tot de Ik-geboorte komt. Het eenmalige gebeuren in Nazareth kan als beeld worden geplaatst in de Kinderhandeling voor het kind na het 7e jaar.

---

Ik zou het nu willen wagen om te proberen een exegese van de Kinderhandeling te geven:

Allereerst richt degene die de Handeling voltrekt zich tot de kinderen en zegt dat zij zich verheffen tot de Geest. Alleen de mens, die zich in zijn vroege jeugd heeft opgericht vanuit het horizontale vlak, kan zich in religieuze zin ‘verheffen’. Iedere ochtend, wanneer we opstaan, verheft de mens zich vanuit het horizontale in de verticale stand. Dan ziet hij rondom zich heen en ziet, dat de stenen rusten, hoe de planten groeien, hoe de dieren over de aarde kruipen en lopen, en hoe de mensen handelen en lopen. In al deze wezens moet hij de werking van de geest leren zien. En hij moet zien, hoe de geest ze in het leven en in de dood voert. In dit gedeelte van de Kinderhandeling wordt nog niet van ‘God’ gesproken, maar van ‘Geest’.

Daarna keert de handelende zich om en wijst op de beeltenis van de Christus-Jezus. De naam van de geest, die in Hem woning nam, wordt nu uitgesproken. Verder wordt in eenvoudige woorden over het Mysterie van Golgotha gesproken en hoe Christus daardoor woning kan krijgen in onze harten en zielen.

Dan keert de handelende zich weer naar de kinderen en spreekt tot hun denkend vermogen over wat zij op school leren. Het moet ertoe bijdragen de geest van Christus te begrijpen, dat betekent, Hem als leraar aller leraren te zien. En het hoogste wat Christus de mens leert, is de mensenliefde, de liefde van de mensen tot elkaar.
Zo brengt de Kinderhandeling bij de kinderen via drie stappen het bewustzijn, hoe de Christusgeest ten eerste in de opgerichte mens, ten tweede in de sprekende mens, en ten derde in de denkende mens heeft gewerkt.

Hierna kunnen de kinderen in het gebed zich religieus tot de Godesgeest verheffen (nu pas wordt Hij ‘God’ genoemd), om als een rechtopstaand wezen Hem te vereren, als sprekend wezen Hem lief te hebben, en als denkend wezen aan Hem te denken.
Daarna kunnen de kinderen tot het Ik-bewustzijn komen: ten eerste in het gebed, wanneer zij zeggen, dat zij alleen zijn, of met mensen tezamen zijn, en ten tweede wanneer zij de handelende antwoorden: ‘Ik wil Hem zoeken.’

Nadat het kind tot zijn vroegste jeugd, waarin de Christusgeest werkte, wordt teruggeleid, en nadat het in de herinnering wordt teruggeleid tot het ogenblik, dat het voor het eerst ‘Ik’ zei, wordt het in de gemeenschap van Christus opgenomen. Nu kan het evangelie worden gelezen.

Aan dit feit, dat het evangelie in de Kinderhandeling aan het einde wordt gelezen (in tegenstelling tot de Offerhandeling waar het evangelie aan het begin klinkt) kan men zien, dat de Kinderhandeling zijn oorsprong heeft in de tijd vóór het Mysterie van Golgotha, terwijl de Offerhandeling (en de Mensenwijdingsdienst) zijn vernieuwing heeft gekregen door en na het Mysterie van Golgotha.

-

D.J. van Bemmelen (1899–1982)
de eerste vrijeschool-leraar in Nederland (Vrijeschool, Den Haag)

Bibliografie:
Rudolf Steiner: Vorstufen zum Mysterium von Golgotha (GA 152)
voordracht Pforzheim, 7 maart 1914 ‘Der Christus Impuls im Zeitenwesen und sein Walten im Menschen’.
Rudolf Steiner: Vorträge und Kurse uber christlich-religiöses Wirken deel I (GA 342)
en deel II (GA 343).
Rudolf Steiner: De Geestelijke Leiding van Mens en Mensheid (GA 15)
Rudolf Steiner: De Akasha-Kroniek (GA 11)

Afbeeldingen: www.statenvertaling.net

Rembrandt: Aanbidding der Herders